Vragen of afspraak maken?

Stuur ons een bericht op Whatsapp

Geplaatst op 16 oktober 2023

Omvang pensioenverevening in eigen beheer

In een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden stond onlangs de omvang pensioenverevening in eigen beheer centraal. Het Hof werd in hoger beroep door partijen verzocht zich uit te laten over (onder andere) de omvang van de pensioenopbouw gedurende het huwelijk. Een aantal interessante omstandigheden werden door het Hof in haar overwegingen betrokken.

Relevante feiten

De man en vrouw in kwestie zijn in 1992 getrouwd op basis van huwelijkse voorwaarden. In april 2012 werd een verzoek tot echtscheiding ingediend. De scheiding werd vervolgens in november 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de echtscheidingsprocedure speelden verschillende nevenvoorzieningen, waaronder de verevening van het in eigen beheer opgebouwde pensioen. Welk deel daarvan kon worden toegeschreven aan de huwelijkse periode bleek een geschilpunt tussen partijen.

Geschil in hoger beroep

In hoger beroep werden verschillende grieven ingediend tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Volgens de vrouw zou ten onrechte zijn geoordeeld dat zij geen aanspraak kon maken op het pensioen dat haar man ná 27 mei 2004 op had moeten bouwen. De vrouw stelde dat sprake is van een pensioentoezegging met ingang van 1991 die nooit is geëindigd. Daarnaast diende volgens de vrouw rekening te worden gehouden met de dotaties die vóór het huwelijk plaats hadden moeten vinden. Dit omdat de toezegging in de pensioenovereenkomst uit 2004 met terugwerkende kracht over alle dienstjaren zou hebben plaatsgevonden.

Door de man werd echter gesteld dat geen sprake was van een pensioenovereenkomst uit 1991. Met de overeenkomst in 2004 zou in verband met een wetswijziging (op grond waarvan een schriftelijke vastlegging van pensioenovereenkomsten vereist werd) zijn vastgelegd wat er voorheen aan pensioenaanspraken was opgebouwd.

Door de man werd toegelicht dat de pensioenvoorziening in eigen beheer zou zijn gevormd ten behoeve van zijn ouders. Na diens overlijden zouden de bedragen zijn vrijgevallen ten laste van de (belastbare) winst. In 1991 is een pensioenverplichting in eigen beheer voor de man opgenomen. Tot en met 1995 zijn vervolgens dotaties gedaan, echter ging het in de daaropvolgende jaren slechter met het bedrijf. Hierdoor zou ervoor zijn gekozen de pensioenvoorziening te bevriezen. De man stelt dat de vrouw hier ook van op de hoogte was.

Overwegingen Hof

Volgens het Hof staat de vraag centraal ‘of bij de berekening van de aanspraken van de vrouw op grond van haar recht op verevening van het gedurende het huwelijk in eigen beheer opgebouwde pensioen uit moet worden gegaan van de daadwerkelijk opgebouwde bedragen, of de bedragen die op grond van de pensioentoezegging – zonder addendum – hadden moeten worden gedoteerd.’

De stelling van de vrouw met betrekking tot het ontbreken van haar handtekening op het addendum bij de pensioenovereenkomst passeert het Hof. Het Hof overweegt daarbij dat het addendum bij de pensioenovereenkomst alleen gevolgen heeft voor toekomstige opbouw. Zowel de Pensioenwet als diens voorganger, de Pensioen- en Spaarfondsenwet, beogen opgebouwde aanspraken te beschermen. Hierdoor kon een werknemer zonder instemming van diens partner het pensioen wijzigen, wanneer dit ziet op in de toekomst te verwerven pensioenaanspraken.

Het Hof oordeelt vervolgens dat de vrouw geen aanspraak heeft op verevening van aanspraken die zijn opgebouwd door dotaties vóór het huwelijk. Ter onderbouwing verwijst het Hof naar het uitgangspunt in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps), namelijk ‘dat echtgenoten in gelijke mate aanspraak kunnen maken op het pensioen dat gedurende de deelnemingsjaren’ gedurende het huwelijk is opgebouwd.

Deelnemingsjaren vóór het huwelijk blijven dan ook buiten beschouwing, net als dotaties die niet zijn gedaan. Volgens het Hof kan immers geen aanspraak worden gemaakt op pensioenaanspraken die (mogelijk) wel opgebouwd hadden moeten worden maar die er niet daadwerkelijk zijn.

Het Hof concludeert nog met een opmerking over afstorting. Dit nu door de vrouw werd gevorderd dat het in eigen beheer opgebouwde pensioen diende te worden afgestort. Onder verwijzing naar de huwelijkse voorwaarden stelde de man echter dat partijen hebben beoogd te anticiperen op de Wvps. Er zou bewust voor zijn gekozen de verevening pas plaats te laten vinden op het moment dat het ouderdomspensioen tot uitkering komt.

Volgens het Hof is het uitgangspunt bij afstorting dat van de vereveningsgerechtigde echtgenoot in beginsel niet kan worden gevergd afhankelijk te blijven van het beleid van de andere echtgenoot ten aanzien van de rechtspersoon/onderneming. Dit vanwege het risico dat het in eigen beheer opgebouwde pensioen te zijner tijd niet kan worden betaald. De man is echter per 1 mei 2020 overgegaan tot het uitkeren van het aan de vrouw toekomende deel. Verevening vindt hierdoor reeds plaats.

Het Hof volgt de vrouw vervolgens ook niet in de stelling dat de man schadeplichtig zou zijn. Volgens de vrouw zou de man hebben nagelaten het nabestaandenpensioen veilig te stellen. Als enig bestuurder en aandeelhouder zou de man gehouden zijn (geweest) toereikende zorg te besteden aan het waarborgen van de aanspraken van de vrouw.

Het Hof overweegt echter dat er voor de vrouw diverse voorzieningen zijn getroffen, waaronder een bijzonder partnerpensioen in de B.V. bij overlijden van de man. Ook is elders partnerpensioen opgebouwd. Daartoe overweegt het Hof dat indien er op de man een aanvullende verplichting zou rusten weduwenpensioen te herverzekeren, op dit moment de hoogte daarvan niet vaststaat. Het Hof concludeert dan ook dat niet is gesteld of gebleken dat de vrouw op dit moment al schade lijdt doordat een verplichting mogelijk nog niet geheel zou zijn nagekomen. Voor de man bestaat op dit moment dan ook nog geen verplichting tot schadevergoeding. Omtrent de aansprakelijkheid van de man als bestuurder van de B.V., overweegt het Hof dat in deze procedure geen plaats is voor een beoordeling van zijn functioneren als bestuurder.

Conclusie

Het Hof beperkt de periode waarover de verevening van de pensioenaanspraken in eigen beheer wordt berekend. In lijn met de Wvps wordt gekeken naar de opbouw gedurende het huwelijk. Een ruimere toerekening bemoeilijkt ook een verevening. Zeker wanneer dit wordt afgezet tegen de pensioenaanspraken die (door de vrouw) bij een pensioenfonds zijn opgebouwd.

In de verevening van pensioenaanspraken kan Gommer & Partners Pensioen Advocaten u uiteraard adviseren.

mr Suus van Ingen

Contact

Neem contact met ons op

"*" geeft vereiste velden aan

*
*
*
*